HomeRedactionele tips per maandAndere redactionele tipsInhoud plannenInhoud schrijvenAfbeeldingen zoekenInzenden naar HalewijnAbonneringEigen opmaakParochiedrukwerkVormingNieuwsbriefVeelgestelde vragenNuttige linksDownloads |
Foto's maken en kiezen
Inhoud 0. NIEUW • K+L Vorming Fotografie © Jeroen Danckers (maart 2019) 1. Iconen en pictogrammen 1.1. Van volautomatisch tot manueel 1.2. Andere pictogrammen 2. Welke stand kiest u? 3. Tips 3.1. Scherpte 3.2. Belichting 3.3. Compositie 3.4. Copyright 4. Kenmerken van een goede foto • Info fotokwaliteit (nota 1) / Info fotokwaliteit (nota 2) Vooraf Hoewel de spiegelreflexcamera vele mogelijkheden
biedt, is het niet de apparatuur die een mooie foto maakt. De kwaliteit en de
kracht van je foto hangt grotendeels af van wie de camera bedient. Hieronder
vindt u een beknopt overzicht van de voornaamste functies op uw camera en enkele
tips. 1. Iconen
en pictogrammen 1.1. Van volautomatisch tot manueel AUTO (of
het groene icoontje) staat voor automatisch. De camera bepaalt zelf de
instellingen. Bij te weinig licht zal de flitser automatisch in werking treden.
Het scherpstellen wordt geactiveerd als de ontspanner half wordt ingedrukt. Met andere woorden: vooraleer u een foto maakt, drukt u eerst zachtjes op de knop zodat het toestel het voorwerp vindt waarop het scherp moet stellen. Bij sommige toestellen klinkt er een piepje als het toestel klaar is om te fotograferen, bij andere houdt het bolletje in de zoeker op met knipperen. Voor meer informatie over uw eigen toestel, raadpleegt u best de handleiding van uw fotoapparaat. Andere instellingen geven meer mogelijkheden, maar
vragen enige oefening. P, A(v),
S (of Tv) staan voor half automatisch, waarbij je zelf
diafragma en/of sluitertijd en/of ISO-waarde moet instellen. Diafragma geeft de
opening van het objectief (lens) weer. De belichtingstijd of sluitertijd is de
tijdsduur die beschrijft hoe lang een bepaalde hoeveelheid licht op een sensor valt.
De ISO-waarde staat voor de lichtgevoeligheid van de sensor. Om de juiste
belichting te vinden, moet u deze drie elementen steeds in evenwicht brengen.
Verandert u bijvoorbeeld de sluitertijd, dan zult u ook het diafragma en/of de
ISO-waarde moeten aanpassen. Modus P
(voor: programma) is de eerste stap naar zelf instellen. In die stand
kiest de camera voor de sluitertijd en het diafragma een gemiddelde waarde. Idem
als bij de auto-stand, met dit verschil dat u op alle andere factoren kunt
ingrijpen(belichting, kleurtemperatuur, ISO-waarde). In de A(v)
modus kiest u zelf een diafragma en berekent de camera de sluitertijd. De
ISO-waarde kunt u zelf instellen, maar u kunt dit ook automatisch door uw
toestel laten bepalen. Gouden regel: hoe groter de diafragma-opening, hoe meer
licht op de sensor valt. Als u in een donkere ruimte fotografeer, kiest u dus
best voor een groot diafragma (uitgedrukt met het f-getal, bv. f/1.8, f/5.6,
f/8, f/16, enz. Hoe groter het getal, hoe kleiner het diafragma). Een grote
diafragma-opening is daarnaast ook handig wanneer u een scherp voorwerp op een
vage achtergrond wenst. Wenst u een foto die helemaal scherp is, dan kiest u
best voor een kleiner diafragma (let op: door het verkleinen van het diafragma
valt er ook minder licht op de sensor) De S- of Tv-stand werkt omgekeerd: u kiest de sluitertijd en de camera bepaalt het diafragma. De ISO-waarde kunt u zelf instellen, maar u kunt dit ook automatisch door uw toestel laten bepalen. Deze modus is handig bij een bewegend voorwerp omdat u hier de snelheid van het fotograferen zelf bepaalt. De sluitertijd wordt uitgedrukt in (fracties van) seconden of zelfs minuten, bijvoorbeeld 2s, 1/80s, 1/200s, 1/1000s, enz. Hoe kleiner het getal, hoe sneller de foto wordt genomen (zo is 1/1000s veel sneller dan 1/80s). Het voordeel van een lange sluitertijd is dat er gedurende een langere tijd licht op de sensor valt. Dit is vooral handig als je in een donkere ruimte fotografeert. Het nadeel van een lange sluitertijd is dat de kans op een bewogen (wazige) beeld groter wordt. Tot ongeveer 1/60s kunt u een lens meestal handmatig stabiel houden. Gebruik bij langere sluitertijden steeds een statief of een steun. Opgelet: hoe meer u inzoomt, hoe moeilijker het wordt om de camera stil te houden. De M-modus werkt volledig manueel. U moet zelf het licht meten en diafragma, sluitertijd en ISO-waarde op elkaar afstemmen. (De ISO-waarde geeft de gevoeligheid voor het licht
weer. Hoe groter de ISO-waarde (100 < 200 < 400 < 800 < 1600), hoe
gevoeliger de sensor is voor licht. Fotografeert u in een donkere ruimte, dan
kunt u er voor kiezen om de ISO-waarde te verhogen. Stel dat u toch een klein
diafragma wil, dan wordt de sluitertijd te traag om nog scherp te fotograferen.
Dit kunt u vervolgens compenseren door de ISO-waarde te verhogen. Het nadeel
van een hoge ISO-waarde is dat het risico van ‘ruis’ in de foto toeneemt. In de
automatische stand kiest uw toestel steeds zelf de passende ISO-waarde. In de
standen P, A(v) en S (Tv) kunt u de juiste waarde laten bepalen door uw
toestel, maar kunt u ook zelf een ISO-waarde kiezen.) 1.2. Andere pictogrammen Portret:
Het toestel zal de achtergrond vervagen door de diafragma-opening
automatisch te vergroten. Landschap:
Het toestel zal de diafragma-opening verkleinen en de flitser wordt
automatisch uitgeschakeld. De sluitertijd zal aldus verlaagd worden, waardoor
de kans op bewegingsonscherpte groot wordt. Een statief is daarom handig,
vooral bij weinig licht. Beweging
en sport: Het toestel kiest een korte sluitertijd. Zo worden
ook mensen en voorwerpen die bewegen scherp afgebeeld. Close-up:
Voor het fotograferen van natuurelementen van dichtbij (bloem, insect). Statief
of steun is nodig. Nachtopname:
Bruikbaar bij binnenportretten in combinatie met het aanwezige licht of
flits. Gebruik een statief of steun. 2. Welke stand kiest u best? Indien u weinig ervaring heeft, kiest u best voor de automatische stand (groen icoontje). Dit levert in de meeste omstandigheden een behoorlijk resultaat op. Indien u het gemak van een automatische modus wenst, maar toch ook de mogelijkheid wil om aanpassingen te maken, kiest u best voor de P-stand. Indien u vooral de scherptediepte wenst te bepalen, kiest u best voor de A(v)-stand. De sluitertijd (en eventueel ook de ISO-waarde) worden automatisch bepaald. Indien u vooral de hoeveelheid beweging (bv. een bewegend voorwerp ‘bevriezen’) op uw foto wenst te bepalen, kiest u best voor de S(Tv)-stand. Het diafragma (en eventueel ook de ISO-waarde) worden automatisch bepaald. 3. Tips 3.1. Scherpte Kies allereerst een stabiele houding: Zet je voeten uit elkaar. Houd het toestel met beide handen vast. Met je ene hand bedien je de instellingen en de ontspanknop. Met je andere hand ondersteun je het toestel langs onderen. Ondersteun beide ellebogen met je lichaam. U stelt de camera scherp door de ontspanknop half ingedrukt te houden.
In de meeste standen kunt u instellen dat uw toestel automatisch scherpstelt.
Als u zelf wilt bepalen waarop de camera scherpstelt, kiest u best voor de
handmatige instelling. Hierbij kunt u het scherpstelpunt zelf verplaatsen.
Afhankelijk van uw toestel heeft u een aantal instelmogelijkheden. Raadpleeg uw
handleiding voor meer informatie. 3.2. Belichting Neem geen foto van iemand met een venster op de achtergrond. Het venster weerkaatst in je beeld. Je vermijdt best een te lichte of te donkere achtergrond (bv. een witte of een zwarte muur). Dit maakt het moeilijk voor je camera om een goede instelling te kiezen, waardoor je foto’s te donker of te licht zullen zijn. Let op met het gebruik van de flitser. Een harde flits levert vaak vlakke foto’s op waar alle
schaduwen uit zijn verdwenen. Vooral wanneer het donker is. Om dit te temperen,
kunt u de flits, als die tenminste extern is, richten op het plafond of een
naastgelegen muur, zodat het licht beter wordt gespreid. Of u gebruikt de
nachtopname instelling op uw toestel, maar dan is er weer het probleem van de
bewegingsscherpte, dat u kunt oplossen met een statief of steun. Vroege ochtend of late namiddag licht geven meer sfeer dan het neutrale,
harde middaglicht. Vermijd bij sfeerfoto’s dus de middag. 3.3. Compositie Plaats het
onderwerp van uw foto niet steeds in het midden van uw beeld. Op 1/3 afstand
van links of rechts levert meestal een mooier resultaat op. En iets meer naar
boven of naar onder. Verlies de achtergrond
van je foto niet uit het oog. Reclameborden, palen, zorg dat ze uit beeld blijven
zodat de nadruk op het hoofdonderwerp ligt. Probeer zo dicht mogelijk bij het
voorwerp te komen, zodat de foto niet te veel storende voorwerpen bevat. Door de knieën gaan of op een stoel of tafel gaan
staan, zorgt voor een afwisselend beeld.
Bij kinderen verlaagt u zich best letterlijk tot het niveau van het kind. Maak dus foto’s vanuit verschillende oogpunten, dan
kunt u later de beste foto kiezen en de rest wissen. 3.4. Copyright Vóór u iemand fotografeert, vraagt u telkens toestemming aan de persoon of personen.
Deel ook mee dat de foto mogelijk kan gepubliceerd worden. Op een openbare plek
(plein, straatbeeld) speelt dit niet zo’n rol, wel als u zich tot een
specifieke doelgroep richt (bijv. kinderen in een school, sporters in een club,
bejaarden in een rusthuis). Best is dat u telkens even nagaat bij de
verantwoordelijken of de betrokkenen mogen worden gefotografeerd. Gebruik de foto’s ook enkel waarvoor ze zijn
bedoeld en haal ze niet uit hun context.
Een foto van een kind dat deelneemt aan een loopwedstrijd bijvoorbeeld gebruikt
u best bij een artikel over die wedstrijd en niet bij een artikel over sport in
het algemeen, tenzij u hiervoor uitdrukkelijk de toestemming vroeg. Vergeet hoofd,
handen en voeten niet als u personen fotografeert. Laat zo mogelijk de
persoon in de lens kijken. Draagt de persoon een bril, laat hem of haar dan iets naar beneden kijken. Fotografeert u
mensen voor een schilderij, neem u foto dan vanuit een hoek van +:- 45°, zodat
de flits niet op het schilderij zit. Handige website: http://www.digitalefotografietips.nl. 4. Kenmerken van een goede foto Het is moeilijk om in algemeenheden te spreken over goede en slechte foto's. Maar wanneer u een foto moet selecteren voor uw bladzijden, kunt u wel rekening houden met een aantal vuistregels: - Probeer bij voorkeur foto's te gebruiken met mensen op. Liever geen lege pleinen of kerken, en beter twee handen die een bloemstuk afwerken dan alleen het bloemstuk. - Foto's met een beetje kleur (bijv. in de kleding van de gefotografeerden) ogen aantrekkelijker dan sombere foto's. - Een foto waar wat beweging in zit of waarop de mensen in actie zijn, zegt meer dan een statische groepsfoto. - Een foto van kinderen of van mensen aan een tafel is vaak directer wanneer de fotograaf zich aanpastte aan de ooghoogte van de mensen en wanneer hij dus niet van bovenaf fotografeerde. - Probeer foto's te gebruiken die enigszins zijn aangepast aan het seizoen. |